Artikel index

 

 Het Slagveld

   Het 3e Pantserbataljon werd op 5 of 7 km van Orange geformeerd. Het 1e en 3e bataljon waren al aan het front. In Orange was er een terrein waar militaire oefeningen gehouden werden. Iedere ochtend marcheerden we zo’n 7 km in de zon vanaf Saint Cecile, keerden we vervolgens terug voor ons middagmaal om ons daarna opnieuw naar Orange te begeven voor militaire oefeningen. We gebruikten R17 tanks die nog in de Eerste Wereldoorlog gebruikt waren. We reden met een snelheid van 7 km per uur. We zaten met twee in het midden. Er was geen radio dus communiceerden we met elkaar door middel van vlaggen waar we om moesten lachen. We kropen vaak in die tank, zetten hem in vierde versnelling en gingen er dan weer uit. Hij reed langzaam vooruit en wij er achteraan. In Frankrijk breidde de oorlog zich nog sneller uit dan in Polen. Er heerste enkele dagen onrust en we kregen het bevel om met de trein naar het Zuiden richting Spanje te vertrekken. We bereikten Bayonne, een stad met een vissershaven. De Sobieski en Batory, twee Poolse passagiersschepen, lagen in volle zee. Ze brachten er ons met motorbootjes naartoe. Met die schepen moesten we naar Engeland varen. In de kajuiten stonden comfortabele stapelbedden en was er veel plaats. Toen ik die nacht ging slapen, ben ik gedurende heel de boottocht niet meer wakker geworden. Ik was aan boord van de Batory. De reis duurde 24 uur. Het schip was zo volgeladen dat er zelfs in de reddingsbootjes die aan de zijkant van het schip hingen, vrouwen met hun kinderen zaten. In geval van nood konden ze meteen wegvaren. Onze haven in Engeland was Portsmouth. Daar ruilden we ons schip in voor een stoptrein. Op de Britse Eilanden werden we echt heel menselijk ontvangen. In het treinstation kregen we meteen twee broodjes en een tas thee met melk aangeboden. Dat was voor ons nieuw. Niemand had ooit al thee met melk gedronken. Vervolgens werden we weggebracht naar Liverpool, naar een plaats waar paardenraces werden gehouden. Er stonden al tenten voor ons opgeslagen in het stadion. Van ’s morgens tot ’s avonds liep de ene achter de andere compagnie naar het treinstation. Daar stond op een zijspoor een speciale trein met douchewagons. We gingen met 40 man binnen. We moesten ons volledig uitkleden. Pas wanneer iedereen was gaan zitten op de houten bankjes die zich daar bevonden, werd er stoom binnengelaten. Ik dacht even dat ze ons daar wilden vermoorden. Iedereen stond nat in het zweet. Na het stoombad lieten ze ons in een tweede wagon binnen om een douche te nemen. Ik voelde mij herboren. Bij de uitgang stonden er tafels waarop Engelse kledij lag uitgestald, allemaal nieuw. We konden elkaar niet herkennen. Drie dagen later nadat iedereen een bad had kunnen nemen, kregen we iets van een 10 shilling van de Engelse koning en mochten we de straat op, naar een cafeetje bijvoorbeeld. Wanneer ik die 10 shilling bovenhaalde om iets te betalen, riepen de Engelsen: No pay, no pay! Ze gaven ons alles gratis. Vanuit Engeland werden we overgebracht naar Schotland. Het 3e en 4e Bataljon werd uit elkaar gehaald en verdeeld over het 1e en 2e. Dus later in Engeland sloot ik mij aan bij het 1e Pantserregiment. Ik was 4 jaar op de Eilanden gestationeerd. We kregen vanaf het begin gewone geweren zoals de infanterie. We dienden aan de zee, waar we werden ingezet om de Engelse grenzen te bewaken omdat de Engelsen zich op dat moment nog aan een Duitse invasie verwachtten. Vanaf het jaar ’42 werden ons tanks bezorgd, zodat we konden leren hoe we ze moesten bedienen. Ik heb met alle Engelse tanks gereden die tijdens die oorlog gebouwd werden. De compagnie kreeg gewoonlijk twee, drie of vier tanks en dus moesten we het leren. Doorgaans werden twee of drie soldaten naar het Engelse kamp gestuurd, zodat iemand hen vertrouwd kon maken met het nieuwste materieel. Wanneer ze dan terugkeerden, moesten ze hun kennis met de hele compagnie delen. Ik ging vaak naar deze cursussen omdat ik al snel Engels had leren spreken. De Engelsen waren heel begaan met ons. Ze behandelden ons beter dan dat onze eigen landgenoten dit deden. Het is algemeen geweten dat Polen altijd iets in hun schild voeren.
   Zoveel jaar later worden er nog steeds jaarlijks bepaalde plechtigheden gehouden. Maar over de vrouwen, die nochtans achter de schermen veel deden voor de soldaten, wordt er niets gezegd. Ik zeg altijd dat het grootste monument dat nog zou moeten worden opgericht, aan de vrouwen toebehoort. In Engeland waren er meerdere legers uit verschillende landen gestationeerd. Het enige vermaak voor een soldaat was zijn verlof. Hij bezocht verschillende plaatsen en grote steden. Ikzelf ging naar Edinburg. Als soldaat ging je dansen, naar de film of op café. Nergens ontbraken er vrouwen, nergens! Ze waren overal en niet alleen jonge, maar zelfs van middelbare leeftijd. Het was de gelegenheid voor een soldaat om eens een beetje goedkoper te kunnen eten en slapen. Wij als Polen hadden zoals de Engelse soldaten om de drie maanden zes dagen verlof. Er waren er veel die in de kazernes bleven, maar ik ging altijd op vakantie, de enige ontspanning voor een soldaat. Het gebeurde wel vaker dat we tijdens een avondje uit een meisje leerden kennen, dat we adressen uitwisselden en correspondeerden. Ofwel hield de historie op ofwel eindigde ze bij het altaar.
Wat de hoffelijkheid van de Engelsen betreft, herinner ik mij nog de volgende situatie. Ik was met een vriend in Blackpool. We zaten op een bankje aan de zee toen er een Engelse familie naar ons toe kwam. Ze vroegen of de plaats naast ons vrij was en gingen zitten. “Zijn jullie Polen?” vroeg de vrouw ons. “Wel, zo is het toch opgeschreven”, antwoordde ik. Ze nodigden ons uit voor een kop thee wat verder op achter de hoek. En zo zijn we dus bij hen beland. Ze gaven ons zelfs koekjes en zeiden: “Kom langs wanneer jullie vakantie hebben of wanneer jullie hier zijn. Jullie zijn hier altijd welkom”.
  En zo vlogen er vier jaar voorbij. In 1943 werd voor het eerst de 1e Brigade georganiseerd. Voor een divisie hadden we immers niet genoeg troepen. Sikorski ging dus de hele wereld rond om vrijwilligers te rekruteren. Dit kostte hem zijn leven. Veel van de rekruten waren Duitse krijgsgevangenen, waarvan de meeste Sileziërs. Ze werden gevraagd of ze wilden dienen in het Poolse leger waarop ze zeiden dat ze dat inderdaad verkozen boven de krijsgevangenschap. En zo zijn we er uiteindelijk in geslaagd om een volledige divisie tot stand te brengen. Onze eenheid kreeg bovendien Shermantanks zodat we konden oefenen. Later werden we bij het 21e Pantserleger gevoegd, waarvan de Canadese 4e Pantserdivisie en de Schotse infanterie ook deel uitmaakten. Als 21e gepantserde groep trokken we naar het front. Vanuit Engeland vlogen we naar Normandië. Ik was er al op 30 juli, maar we bleven aan de kant wachten tot de hele divisie geland was. Op 8 augustus gingen we tot actie. De gevechten begonnen vlak achter de stad Caen. De eerste afdelingen waren al op 6 juni in Normandië geland en op 8 augustus waren we nog steeds op 35 km van de zee. Zo verschrikkelijk was het Duitse verzet… De Engelsen veroverden te weinig territorium om aan de andere kant een groot leger op de been te zetten. Ik was toen van mening dat, indien de Britse luchtmacht niet zo’n groot voordeel had gehad op de Duitsers, die invasie nooit geslaagd was. De Engelsen waren deze aanval al twee jaar lang aan het oefenen. Maar uiteindelijk was geen enkele eenheid op de plek geland waar ze had moeten landen. De aanvoerder van iedere eenheid had een opdracht en beschikte over observatieposten. Toen de soldaten echter op zee waren, voer de kapitein van het schip hen naar een plaats die hem uitkwam en zei: Ziezo, jullie zijn ter plaatse. Onze aanvoerder kon niet anders dan zich bij de situatie neerleggen met als gevolg dat niemand naar de plaats gevaren was, waar hij naartoe had moeten gevaren zijn. We hadden ons verspreid en dus liep het 2e Pantserregiment vooraan toen we op 8 augustus in actie kwamen. Het verloor de helft van zijn materieel, zo’n 26 tanks. De volgende dag stonden wij, het 1e Regiment, vooraan. De hele dag lang gingen we in de aanval. De Duitsers trokken zich terug. We hadden de opdracht om naar heuvel 111 te gaan die op onze kaart getekend stond. Pas toen we al dichtbij waren, daagde het Duitse verzet op. Vooraan reden we met negen tanks in drie pelotons. Niemand zag vanwaar er geschoten werd, zo gecamoufleerd waren de Duitsers. Ik kreeg een eerste projectiel op mij afgevuurd. Het vloog tegen de zijkant van de tank op zo’n 25 cm van mijn hoofd. Ik zeg altijd dat ik die Duitser erg dankbaar ben omdat hij zo goed gemikt had. Maar dus, hij had geschoten naar mijn Sherman. De kogel, die zo’n 10 cm diameter had, had zich 35 cm diep in het ijzeren pantser van de tank geboord, zoals een vork in boter. Mijn periscoop was gebroken waardoor ik niets zag. De radio-operator hield zijn hand op de kanongrendel en schreeuwde naar mij: “Sylwek, rijd naar het bos”. Ik wist niet waar het bos was want ik zag geen steek. Ik opende de klep en op het moment dat ik mijn hoofd naar buiten stak … “wrrrr”… voor de tweede keer. Precies naar de plaats waar het kanon zich bewoog. We waren niet van plan om nog op een derde kogel te wachten. Met ons vijven sprongen we uit de tank. Op dat moment vlogen acht tanks als kaarsen in brand. Iedereen die uit de tank bevrijd was, sloeg op de vlucht. Mijn tank reed verder de heuvel af. 
   De avond brak aan, we slopen het bos uit en gingen op zoek naar onze Sherman. We wisten niet of de Duitsers daar nog steeds waren of niet. We haalden onze revolver boven en slopen in stilte verder. Er was niemand. Waar gaan we naartoe? De aanvoerder zei hierop: Voorwaarts! De kanonschutter reageerde: Je bent gek! Er is niemand verder gereden dan wij! En ze begonnen ruzie te maken. Uiteindelijk zagen we dat er iemand witte vuurpijlen aan het afschieten was achter ons. Dat waren die van ons, dus we keerden terug. Voor de volgende dag kregen we een nieuwe tank. We wisselden ook van tankaanvoerder. In zijn plaats kwam prins Poniatowski of onderluitenant Poniatowski. Er waren bovendien problemen met onze nieuwe bestuurder. Hij beefde de hele tijd alsof hij gele koorts had gekregen. Sylwek, ik wil deserteren, zei hij ‘s nachts tegen mij. Ik zei: Ben je gek geworden? Je krijgt meteen een kogel door je hoofd! Ik ben naar de kapitein gegaan om hem de situatie uit te leggen en uiteindelijk hebben ze die bestuurder naar een reservecompagnie gebracht. Hierdoor kreeg ik de kameraad terug met wie ik in Schotland had gediend. Hij was klein, een hoofd kleiner dan ik. Hij kon zo brutaal zijn dat hij, wanneer hij overtuigd was van zijn gelijk, zelfs met de generaal in discussie trad. En in Schotsland had hij dus ruzie zitten maken met de chef die hem overplaatste naar de reservecompagnie. Daar vroegen ze wie bereid was om als bestuurder naar het front te gaan. Mijn vriend, Józef Piskorek heette hij, zei: Naar wie? Waarop ze antwoordden: Naar Bardziński. En zo konden we bijna al onze tijd tijdens de oorlog samen doorbrengen. Aan het front kwamen de Amerikanen van de ene kant, de Engelsen van de andere, terwijl de Duitsers in die zak zaten. Eén Canadese generaal had een strategie uitgewerkt die we pas na de feiten te weten kwamen. Op dat moment werd namelijk alles geheim gehouden en wist de soldaat enkel datgene wat hem was toegelaten. We kregen de opdracht om Mont-Ormel te veroveren, op ons kaartje was dat heuvel 262. Die generaal zei tegen onze kolonel: Kijk goed op de kaart. Wanneer je die knots oprijdt… - de heuvel deed door haar vorm op de kaart aan een knots denken- … zal je van bovenaf alle wegen zien langs waar ze uit die zak kunnen ontsnappen. Door op deze manier te praten wilden ze voorkomen dat Duitsers, die het gesprek hadden opgevangen, zouden begrijpen waar het over ging. Onze soldaten werden opgedragen om zonder lichten en radio heuvel 262 te bereiken. We moesten ons een acht kilometerlange weg banen door de Duitse linie. Aan de kant van de weg stond een colonne Duitsers. De weg was niet breed. We vroegen ons af of we wel zouden kunnen passeren, maar ze lieten ons door. We waren in de war. We dachten dat ze ons ergens zouden opwachten en dat het een val was. Achter ons 1e Regiment reden de Canadezen en het 2e Regiment, dat eigenlijk de kant van Chambois had moeten opgaan maar in plaats daarvan Champeaux bereikte. Op een bepaald moment hield het contact met het 2e Regiment op. Ze keerden de volgende dag pas terug. We zaten drie dagen en drie nachten op de heuvel. We waren omringd door Duitsers die ons aanvielen. De bevoorrading geraakte niet tot bij ons, dus brandstof en water werden vanuit vliegtuigen naar beneden gegooid. Het front was heel klein waardoor een deel van onze reserves bij de Duitsers terechtkwam. Na drie dagen waren we er in geslaagd om de zak dicht te snoeren. ’s Nachts was een groot aantal Duitsers ontsnapt, maar de meesten van hen konden we gevangennemen. De eerste dag hadden we meer dan vijfduizend Duitse krijgsgevangen. We hadden geen idee wat we met hen moesten aanvangen. Ze zaten daar in elkaar gekrompen en vermoeid als zieke kippen. Gelukkig konden we contact opnemen met de Amerikanen, aan wie we de gevangenen overleverden. Na drie dagen bereikten de Canadezen de heuvel. Het was onze grootste overwinning. Montgomery zelf beschreef de Duitsers alsof ze in een fles zaten waarop de Polen de kurk vormden. Maar daarover vind je in geen enkel boek iets terug. Ik wil hiermee niet zeggen dat de oorlog twee of drie dagen langer zou geduurd hebben indien de Polen er niet geweest waren. Toen ik ooit eens op de verjaardag van de landing in Normandië was, heb ik een boek gekocht waarvan de auteur een Engelse sergeant was. Hij beschreef de gevechten in Normandië. Ik kocht het, nieuwsgierig als ik was te weten wat hij over de Polen schreef. Geen woord. Op de laatste bladzijde van het boek stonden de namen van alle officieren geschreven. Er stond geen enkele van ons tussen. Zijn schuld? Eerder de onze! De Polen moeten vertellen hoe het echt gegaan is.
   Toen we van Duitsland op weg waren naar Wilhelmshaven, had ik meer geluk dan verstand. Ik reed altijd in de eerste linie. Ik ben maar één keer gewond geraakt, namelijk toen ik uit een tank sprong op het moment dat hij zijn kanon afvuurde. Ik kreeg splinters in mijn hoofd en de hand van mijn vriend was opengescheurd. Ik was maar één keer gewond en had maar één tank naar de vaantjes geholpen. Toen we naar Wilhelmshaven reden, was de oorlog daar al gedaan. De Engelsen en Schotsen gingen op die dag uit hun dak. Ze gooiden met hun petten. Maar hoe zat het met ons? Wij wisten al van te voren dat we ons bloed goedkoper dan water hadden vergoten. Ons commando had gezegd: We zijn als eerste begonnen en willen als laatste eindigen. Daarna kregen we de toelating om vanuit Duitsland naar Polen terug te keren, maar dan wel iedereen apart zoals bij sommige vluchtelingen. Onze regering verbleef in Londen en was net zoals wij uit Polen gevlucht. We hebben gevochten onder deze regering. Polen wilde niet met hen spreken, ook niet met Sikorski en Maczek. Daarom bleef ieder van ons die kon, in het buitenland. In Duitsland hebben we nog twee jaar voor de Engelsen gediend in het British Army of Rain. Wie uit het leger ontslag wilde nemen, kon dat, maar hij moest in dat geval wel kunnen bewijzen waar hij naartoe ging. Na die twee jaar gingen er veel van ons terug naar Engeland. De rest was er in geslaagd om naar Nederland te gaan, wat al dichter bij Polen was. Ik bleef in België, in Sint-Gillis-Waas, een dorp op de weg tussen Hulst en Axel dat we bevrijd hadden. We logeerden hier bij goede mensen. Het was toen al oktober en dus tijd om enkele dagen uit te rusten na de strijd. De tanks stonden in de weiden. Ons commando ging ermee akkoord dat we bij gewone burgers werden ondergebracht. Ik woonde bij een familie waarin ik, zoals later is gebleken, mijn latere echtgenote heb gevonden. Dat was ook nogal een voorval. Ze had een jongere broer die alleen thuis was wanneer hun ouders wegwaren. De gemeentesecretaris kwam langs en informeerde: Hoeveel soldaten kunnen jullie hier ontvangen? Hij antwoordde: “We hebben twee kamers.” Toen zijn vader en moeder thuiskwamen, zei de kleine: Jullie moeten die twee kamers in orde brengen, want er komen dertien soldaten naar ons. Parijs was ondertussen al bevrijd dus onze commandant, Poniatowski, was naar daar op vakantie vertrokken. We verbleven zo’n vier of vijf dagen bij die mensen totdat we het bevel hadden gekregen om terug te keren. Poniatowski was er nog niet. Toen we uit het dorp vertrokken, markeerde mijn echtgenotes vader, die nog in de 1e Wereldoorlog had gediend, bij ieder van ons een kruisje en zei: Jullie zullen nooit meer sterven. En zo gebeurde het. Poniatowski had zo’n kruisje niet gekregen en onderging een tragische dood. Toeval ?